De
West Highland White Terriër, kortweg westie, stamt uit Schotland,
meer bepaald uit de westelijke Highlands. Dat ruwe, rotsachtige
landschap met zijn hoogvenen en heidevlakten is vaak onbegaanbaar en
moeilijk toegankelijk. Voor de jacht op vossen, wilde katten, otters
en dassen zette men daarom graag kleine, robuuste terriërs met korte
pootjes in. Het volgen van weerbare prooien was hier niet altijd
makkelijk. De kleine terriërs moesten een groot uithoudingsvermogen
hebben en moedig zijn om hun doel te bereiken.
Hun ruwe haar met de dichte ondervacht was een ideale
winterbescherming tegen het ruige klimaat. Naast hun
jachtactiviteiten bewaakten de terriërs huis en erf. Ze voorkwamen
er het binnendringen van ratten en ander klein ongedierte. Vaak
werden ze in meuten gehouden. De dieren die zich niet aan de roedel
konden aanpassen of die niet voor de jacht geschikt waren, ruimde
men uit de weg. Onnuttige eters kon men immers niet gebruiken. De
selectie was streng en al bij de pasgeboren pups werden de witte
exemplaren uit de worp van voor de rest gekleurde terriërs
verwijderd. Men geloofde namelijk dat witte honden niet geschikt
waren voor de jacht. Toepoels voegt hier nog aan toe “In de nesten
van de Cairns kwamen witte jongen voor. Of dit inderdaad een gevolg
zou zijn van de Maltezers die één van de gestrande schepen van de
Armada zou hebben meegevoerd, is de vraag”
Toch waren er enkele liefhebbers die de voorkeur gaven aan witte
terriërs : in het begin van de 17e eeuw bestelde Koning James I in
Argyllshire zes kleine, witte aardhonden als geschenk voor de Franse
koning. Men transporteerde ze op drie verschillende schepen omdat
deze vracht zo waardevol was.
Het oudste beeldmateriaal waarop een voorganger van de huidige
westie wordt afgebeeld, is een schilderij van de Engelse hofschilder
Sir Edwin Landseer uit 1839, dat de naam ‘Dignity and Impudence’
draagt :
Sir Edwin Landseer – Dignity and Impudence (1839)
De
ontwikkelingsgeschiedenis van de West Highland white terriërs kan
niet in één rechte lijn worden gevolgd, want uiteindelijk vinden de
vijf vandaag de dag bekende Schotse terriërrassen, de Cairn terriër,
de Skye terriër, de Dandy Dinmont terriër, de Schotse Terriër en de
West Highland white terriër, hun oorsprong in de regionale terriërs.
Die werden door de boeren, de Schotse adellijke families en de clans
gefokt en in jachtmeuten gehouden. Deze verschillende terriërsoorten
werden ook onderling gekruist. De oudste tak van voorlopers van de
West Highland white terriër zijn de witte terriërs van de Duke of
Argyll. Deze terriërs, ook Roneneath terriër genoemd, hadden zuiver
wit, voornamelijk zacht haar en werden door de hertog zelf White Sky
terriër genoemd. Men vermoedt dat ze als voorouders, de bleke Cairn
terriër en de al even bleke, kleinere Skye terriër hebben gehad.
De grootste invloed bij het ontstaan van de West Highland white
terriërs hadden de Poltalloch terriërs van kolonel Eduard Malcom uit
Argyllshire. Een jachtongeval, waarbij deze kolonel Marlcolm een
roodbruine terriër verkeerdelijk voor een vos aanzag en hem per
ongeluk doodschoot, zette hem er toe aan de voorkeur te geven aan de
witte honden van het Cairn-type. De Poltalloch terriër had 3 tot 7
com lang, ruw haar, met af en toe een zandkleurige of gele strepen
op de rug, een relatief korte snuit, vaak een vleeskleurige neus en
meestal rechtopstaande oren.
De recentste bijdrage tot de ontwikkeling van het ras leverden de
pittenweems van Dr. Flaxman uit Fifeshire aan de oostkust. Uit de
nakomelingen van een Aberdeen terriër teef, die altijd witte pups in
haar worpen had, fokte hij zijn witte Schotse terriër. De Aberdeen
terriers. zijn de voorlopers van de huidige Schotse terriërs.
Typisch voor de witte Schotse terriërs van Dr. Flaxman was hun lange
snuit, hun heel ruwe haar en hun opvallend donker pigment. Op het
einde van de 19e eeuw vonden de eerste tentoonstellingen plaats,
waarop ook kolonel Malcolm en Dr. Flaxman hun terriërs
presenteerden.
MEEDOGENLOZE JAGERS
De witte hondjes van Malcolm werden niet ontzien tijdens de
jachtpartijen. Er werden aan hen dezelfde hoge eisen gesteld als aan
alle andere Schotse werkende terriers. De kleine witte terrier moest
taai en robuust zijn. Het werk in de ruige Schotse hooglanden was
immers niet min. De weeromstandigheden waren zeer wisselend en wind
en regen konden voor zeer guur weer zorgen. De terriërs moesten ook
opgewassen zijn tegen vossen, dassen en ander ongedierte. Ze mochten
voor niets terugdeinzen en moesten uitblinken in moed en vechtlust.
Ze moesten zelfstandig kunnen werken en zeer ondernemend zijn. Hun
gedrevenheid en moed mochten zich echter nooit tegen andere honden
keren. Enkel op hun prooi werd felheid en alertheid verwacht.
In groep leefden de terriërs een redelijk 'sociaal' leven zonder
vechtpartijen. Naast hun werk tijdens de jachtpartijen werden ze ook
ingezet om ratten, muizen en ander ongedierte in en om het huis te
vangen. Ze waren daarnaast speelkameraad voor de kinderen en
gezelschap voor dames.
Het
leven in de Schotse hooglanden was zeker niet rijkelijk te noemen.
De
kleine terriërs moesten zich dus zonder enig probleem aanpassen aan
de wisselende omstandigheden. Ze waren daardoor redelijk robuust en
niet al te veeleisend. Hun onafhankelijkheid en hun zelfstandigheid
zorgden ervoor dat ze te allen tijde konden overleven.
In 1907 werd het nieuwe dierenras onder de naam West Higland white
terriër door de Kennel Club erkend. De westie won in Engeland,
Amerika en Scandinavië al snel aan populariteit. Tegenwoordig
behoort hij wereldwijd tot de meest geliefde terriërrassen. Sinds
het begin van de jaren ’90 is de West Highland white terriër in
West-Europa één van de vaakst voor het fokken geregistreerde rassen
bij de terriër clubs.
|